DE RODE FIETS
Het regent al twee dagen, alsof de regen onophoudelijk uit glazen wordt geleegd. Het is vreemd maar er vormen zich geen plassen in de straat. Ik kan er niets aan doen mij te verbazen waar zoveel water naar toe gaat. Ik maak voor het eerst mee dat het zo lang regent. Het is nogal koud.
Alhoewel er vanuit de
hemel naar de aardoppervlakte vloedwater discreet naar beneden valt, gaan de
mensen onverstoord met de fiets naar hun werk of school. Het ritme van het
leven gaat zonder onderbreking in hetzelfde tempo en harmonie door.
Mijn vader zegt dat hij
een fiets voor mij gaat kopen. Dat maakte me zo blij dat ik hem een aantal
keren op de wang kuste. Ik zei dat ik graag een rode wilde hebben. Hij zal
vandaag of morgen de fiets wel kopen, hoop ik. In dit kleine land heeft
iedereen wel een of twee fietsen. Voor elk gebouw staan op z’n minst dertig à
veertig fietsen waarbij de een op de ander ligt en die met kettingen op slot
zijn. Ik denk niet dat Nederlanders arm zijn maar de meeste fietsen zijn oud.
Ik vermoed dat het hen niet uitmaakt of hun fiets oud of nieuw is. Als zij zo
denken, is dat natuurlijk goed oké.
Het
is herfst. Op de dag dat wij aankwamen werden we verwelkomd door een
stormachtige wind. Om precies te zijn was het geen warm welkom. We hadden
niet de verwachting dat wij met de rode loper zouden worden ontvangen, maat de
eigenwijze wind waaide al bulderend van alle kanten tientallen bladeren in het
rond. Het stof van onze voeten verspreidde zich naar ons haar en gezicht.
Zoveel verontwaardiging op de eerste dag! Eigenlijk een gastvrijheid om je voor
te schamen.
Natuurlijk
bleef er geen stof op onze schoenen liggen. Als ik zeg dat we met een slecht
humeur werden ontvangen, dan denk ik dat het zo is. De droge en geelgekleurde boombladeren
bedekten de voetpaden en straten. Nadat de bladeren door de wind omhoog werden
geblazen en samen met de wind in onze gezichten, bleven ze in de gleuven van de
muur bewegingloos liggen. Het is de eerste keer dat ik zoveel boombladeren bij
elkaar zie. Ik zal hier een principe uit de doeken doen dat alles verklaart. Zolang
de droge en geel geworden bladeren in de lucht rondvliegen, kun je niets zien.
Met het liggen van de storm in de namiddag, landen de gevleugelde bladeren een
voor een als een mus op de grond. Eenmaal op de grond verlaten de bladeren de
gedaante van een mus en vormen ze weer een geel tapijt.
Nee, ik moet terugkeren
naar de plaats waar ik toen bij de eerste gelegenheid kwam. Het is in
Diyarbakir nog niet koud geworden. Trouwens, het is een week geleden dat ik in
dit verre land verre land ben aangekomen. Of ik wel of niet zal wennen, weet ik
niet. Mijn vader is al achttien jaar hier. Omdat zijn verlangen naar ons
ondraaglijk werd, haalde hij mijn moeder, mijn dertienjarige zus Zelal en mij
naar Nederland. U zult vast wel willen weten hoe mijn naam is? Ik heet Halil en
ik ben zestien jaar jong. Mijn snor en baard geven mijn gezicht geleidelijk aan
een nieuwe vorm. Een nieuw gezicht waardoor ik mij vreemd voel, maar duurt niet
lang. Daar ik eindelijk bij mijn vader ben, heb ik veel tijd om hem te
imiteren.
Ik
laat mijn kindertijd langzaam maar zeker achter mij. Mijn eerste schreden in
een moeilijke tijd. Mijn vader wilde dat de naam van mijn grootvader in mij zou
voortleven. Ik houd van mijn naam. Misschien wel omdat ik van mijn grootvader
Halil houd. Hij is niet met ons meegekomen. Mijn oma is twee jaar geleden
overleden. De toestand van mijn grootvader op die dag zal mij altijd
bijblijven. Hoe hij zo eenzaam achter bleef. Hij was kleiner geworden, als een
afgebroken tak die met angst naar beneden viel. In zijn ogen die op de kleur
van de zon lijken, kon je dit heel makkelijk zien. Door hem zo achter te laten
denk ik dat zijn eenzaamheid ook ondraaglijk werd. Ik weet niet wat er dan in
zo’n situatie met je gebeurt. Toch was hij bij mijn ooms en de rest van onze
familie, waarbij hij het gemis van Zelal en mij diep in zijn hart voelde. Als
ik daar zou blijven zou mijn vader hetzelfde gemis ervaren. Hier heb ik een
betere toekomst.
Veel
vrienden die ik vertrouw en lief zijn, waren wel achter gebleven. Ik mis ze nu
al. Hoe we elkaar voor de gek hielden en plaagden. Dat ik kon genieten om met
hen samen te zijn. Elk van hen was zoveel als een broer van mij, Zou ik
dezelfde vriendschappen kunnen krijgen? Dat is voor mij nu de grootste zorg.
Zelf
heb ik nooit een fiets gehad. Fietsen heb ik op de fietsen van mijn vrienden
geleerd. Ik denk dat mijn vader, als hij van zijn werk thuiskomt mijn fiets zal
meebrengen. Hij kan zo komen. De deurbel kan elk moment gaan. Als ik mijn fiets
krijg kan ik dan in deze regen wel fietsen? Eindelijk kwam mijn vader opdagen
én wel met een rode fiets, ja echt heel mooi. Ik kon mijn ogen bijna niet
geloven. Urenlang zou ik er naar kunnen kijken. Het leek wel of mijn
handen de lamp, de bel, het stuur, het zadel en de
voor- en achterkant met bewondering liefkoosden. Ik voelde mij enorm gelukkig.
Ik ging met mijn fiets er op uit, ook al regende het hevig. En ook al
waren mijn moeder en vader wat bezorgd, beloofde ik ze dat ik snel zou terug
komen. Is het niet zo dat Nederlanders in dit weer wel op de fiets zitten?
Op
de snel ronddraaiende pedalen liet ik ons huis meer en meer achter me. Als mijn
vrienden er bij waren, wie weet hoe jaloers ze zouden zijn. Ik zou zonder
aarzeling ze op mijn fiets laten fietsen. Zo graag zou ik willen dat mijn
opa dit moment van geluk kon mee maken. Hem gelukkig zien is voor mij het
allerbelangrijkste. Zijn liefde en goedkeuring ervaren. Ik geloof dat het mij
tegen het kwaad zal beschermen. De ogen van mijn gevoelige opa wisten zich
meteen met tranen te vullen. Ik kan de blikken van mijn vrienden en van mijn
opa niet goed uit mijn hoofd zetten. Ik mis ze! Zeven dagen ben ik van hen weg,
maar het voelt als zeven jaar.
Ik
ben erg nat geregend. Mijn bovenlichaam en hoofd zijn drijfnat. Ik had beloofd
dat ik snel weer thuis zou komen, maar ik ben al een uur buiten. Ik moet terug
gaan want ik ben al aardig ver van huis. Dat lijkt wel leuk, maar welke weg
moet ik terugnemen? Ik denk dat ik verdwaald ben en begin bang te worden, want
waar ben ik? Het blijft hard regenen. Onder een dakrand van een huis kan ik
schuilen en wacht af. Niemand komt of gaat. Hoe zou ik een voorbijganger in een
taal die ik niet ken, vertellen dat ik verdwaald ben. Daarbij weet ik ook ons
adres niet. Het was een gebouw van rode baksteen bestaande uit vier
verdiepingen. De straten zijn kopieën van elkaar zoals je in Diyarbakir,
Dagkapi, Urfakapi, Yenikapi en de Mardinkapi hebt.
Kunt u zich een stad zonder poorten voorstellen? Als ik in mijn stad zou
zijn, zou ik niet verdwalen, maar zou dat wel zo wezen er op dat ogenblik ik
weet niet hoeveel mensen om mij heen draaien om mij te helpen.
‘Mijn
broeder, van wie ben jij er een? Waar is jouw huis? Hoe heet jouw vader?' Een
ander zou zich er meteen mee bemoeien.
‘Hou
op met het stellen van vragen en pak hem bij de andere arm beet zodat wij hem
omhoog kunnen helpen.’
Met
soortgelijke kreten in mijn hoofd viel ik na een tijdje in slaap onder een trap
waar ik schuilde. Tijdens dat slapen moest ik zoveel hoesten, waardoor de
verontruste bewoners van de bovenste verdieping de politie belden. Met
politiesirenes en blauwe zwaailichten keerde ik terug naar de bewoonde wereld.
Ze vroegen me de hemd van het lijf, waar ik niets van begreep. Ik kon geen
enkele vraag beantwoorden. Ik zocht naar mijn fiets maar die was nergens te
zien en was behoorlijk in de war.
Twee
politieagenten pakten mij gelijktijdig bij de armen beet. Ze sleepten me naar
de politieauto waarvan de sirenes uitgezet waren. Ik verzette mij, maar de
agenten waren zeer sterk. Ik kon geen weerstand bieden. Voortdurend keek ik
achter mij en zocht naar mijn kostbare rode ‘schat’. Wat zal ik tegen mijn
vader en moeder zeggen? De dag waarop ik aankwam, werd de dag waarop ik
verdwaalde.
Op
het politiebureau wachtten mijn vader en moeder die ongerust waren, op
mijn komst. Toen ik binnenkwam overlaadde mijn moeder met veel affectie. Zij
droogde mijn haren en hoofd met de handdoek die een agent haar had aangereikt.
Aan de ene kant drukte zij kussen op mijn voorhoofd, dat van koorts leek te
branden en ook op mijn wangen. Aan de andere kant kreeg mijn vader verdere
informatie van de politie.
Na
te zijn verzonken in de wereld van mijn dromen, moet er iemand daaruit geweest
zijn die net zo nat was als ik en die er met mijn fiets vandoor is gegaan. Dit
betekent dat het niet uitkomen van mijn dromen nu genoeg was. Hij heeft geen
geweten, waardoor hij het geluk in mijn hart niet kan zien.
Mijn
vader werd niet boos. Alleen omdat ik niet thuis was op het beloofde tijdstip,
vond hij dat wel vervelend. Ze waren bang omdat ze dachten dat ik misschien in
een van de kanalen zou zijn gevallen. Hij zei verder dat ik mij geen
zorgen hoefde te maken om mijn fiets en dat hij met geld van zijn salaris weer
een nieuwe zou kopen. Ik wilde dat de fiets opnieuw rood van kleur zou zijn.
Wel
een maand moet ik wachten om mijn fiets in handen te krijgen. Tot die tijd zou
ik vanwege het missen van mijn vrienden en van mijn opa nieuwe vriendschappen
kunnen sluiten. Morgen ga ik voor het eerst naar school. Ik krijg les in een
taal waarvan ik geen woord ken. Hoe zullen de kinderen in de klas naar
mij kijken, lachen en voor de gek houden.
Misschien
zou ik vriendschap sluiten met een meisje met blond haar en rode wangen, dat
mij zou denken aan Nederlandse rode tulpen en zoals de kleur van mijn fiets die
ik kwijt ben? Ik zou haar van school halen en haar met mijn fiets naar huis
brengen. Ook zou ik haar hand vasthouden en haar blonde haren met
mijn vingers kammen. Ik zou haar omhelzen en met een grote glimlach een foto
van ons samen laten maken. Deze fantasie dromen van ons zou ik dan naar mijn
vrienden sturen die ik heel erg mis.
Het
is beter om ze niet naar mijn opa te sturen want dan zou ik mij wat schamen!
Nu
voel ik mij niet op mijn gemak en heb veel twijfels. Ik ben bang. Denkt u dat
de vader van het blonde meisje net zo boos wordt als de vaders met enorme
snorren uit Diyarbakir? Ik denk niet dat hij een snor heeft, maar zouden ze mij
met een dikke stok slaan terwijl ze daarbij ‘die straat is van jou en deze
straat is van mij ’roepen en me verjagen. Zullen ze me als een hond laten leven
die ze verwaarlozen. Zal mijn wereld ineenstorten? Zullen ze de vaders uit mijn
stad na-apen? Zullen ze met de snelheid van het uitspugen van een haar mij
genadeloos met de stok in hun handen op mijn hoofd, mijn rug of mijn achterste
slaan? Ik weet dat u zegt dat het zo niet zal gaan, het echt niet kan.
Dit
was jaren geleden. Ik kan nu pas over mijn weggestopte gevoelens praten. De
tijd is als water weggevloeid. Ik ben nu in de veertig. Mijn vader is met
pensioen. Ik ben met een bloedmooie vrouw getrouwd. Haar haar heeft niet de
kleur geel van Nederlandse tulpen. Het is niet anders, maar is zo zwart als
steenkool. Ik houd erg veel van haar. Net zoals mijn ouders heb ik een dochter
en een zoon. Ik ben niet geslagen door Nederlandse vaders. Zo’n gewoonte hebben
ze niet.
Ik
heb nog steeds mijn rode fiets. Ik pas er goed op en sper mijn ogen wijd open
om alles goed in de gaten te houden, hij heeft geen enkele kras. De
herinnering blijft levend. Ik heb alleen de handremmen en de banden vervangen
toen het noodzakelijk was. Mijn opa leeft niet meer en ik blijf hem missen. Ik
bezoek al mijn vrienden als ik naar Diyarbakir ga. Ik heb Nederland aanvaard en
mijn draai gevonden en ik houd van Nederland. Amsterdam is mijn tweede stad
geworden die mij dierbaar is. Kort gezegd, ik ben gelukkig, Ik hoop dat
iedereen die deze alinea’s leest ook gelukkig is.
Amsterdam, 17 november 2018.
Vertaling : Corry de Broer