31 Ağustos 2010 Salı

OUWE MERKEP (Ezel)

OUWE MERKEP (Ezel)
Mijn eigenaar was Rooie Ali uit het dorp Kuyular. Rooie Ali had goed geboerd en genoot van het leven. Hij was een heel gezellig mens en zeer ijverig. Ook bezat hij een goed gevoel voor humor.
Toen ik in dit dorp verbleef, brachten Rooie Ali, zijn vrouw, dochters, zonen, schoondochters en schoonzonen, kortom iedereen, bijna de hele dag al werkend door. ’s Avonds was het grote gezin van Rooie Ali bekaf en plofte iedereen in zijn eigen hoek neer. In dit huis bracht ik een tijdje door. Natuurlijk heb ik daaraan goede en slechte herinneringen. Als jullie het niet erg vinden, wil ik jullie er één vertellen. Ik herinner me als gisteren. Ik denk dat ik toen zes maanden oud was. Ik wil niet opscheppen over mijn geheugen of intelligentie, maar laat ik deze herinnering met jullie goedvinden snel met jullie delen.
Het was een benauwde avond. Samen met mijn moeder stond ik laat op die avond bij een muur uit te rusten, toen er uit een open raam het kabaal van de televisie te horen viel. Mensen die Ali kennen, weten dat hij van een geintje houdt. De presentatrice las de zeer gedetailleerde en elkaar snel opeenvolgende nieuwsberichten vol dood en verderf voor van over de hele wereld. In deze door de mensen zelf gecreëerde hel leken ze elkaar alleen maar te vermoorden. Na afloop werd het volkslied gespeeld en kwam de uitzending tot een einde.
Voor de afkondiging kwam dezelfde presentatrice weer in beeld en ze zei:
“Dames en heren, wij zijn aan het einde gekomen van onze uitzending. Wij wensen u een goede nachtrust toe!”.
Toen zij dit gezegd had, staken mijn moeder en ik onze halzen uit, zo goed en zo kwaad als dat gaat, om te zien wat Rooie Ali zou gaan doen.
Nadat de presentatrice iedereen welterusten had gezegd, keek Rooie Ali om zich heen en zag dat al zijn zonen. dochters, schoondochters, vrouw en kleinkinderen in een diepe slaap waren verzonken. Dit kon hij echter niet verdragen en werd woest. Hij pakte twee deksels en sloeg deze tegen elkaar. Daarbij vloekte hij:
“Ma ke boqe seyirciye qeme!” (Dit is een zeer geschikte Koerdische vloek, maar het is niet te vertalen!)
“Alsjeblieft, dochterlief, neem het ze niet kwalijk! Ze slapen al. Jij ook welterusten!”. Toen deed hij de tv uit. Mijn moeder en ik lachten ons een bult.
Wie ik ben? Ja, nu jullie dat zo zeggen, ik heb mijzelf niet voorgesteld. Wel Rooie Ali. Maar ik zal mijzelf voorstellen en hoe!!
Ik heb gehoord dat Rooie Ali overleden is. Zoals jullie uit zijn naam kunnen opmaken, was hij een vuurrode man. Voor zover ik mij herinner, had Rooie Ali en zijn hele familie vuurrood haar. Zijn hele familie stond bekend als de familie Roodhoofden. Ik spring nu van de hak op de tak, maar in dit dorp heb je nog veel andere originelere namen.
Het voorstellen van mijzelf stel ik nog uit. Des te beter, want dan zullen jullie nieuwsgieriger worden.
De meeste familienamen zijn absurd en ik denk niet dat het ethisch verantwoord is om ze te noemen. Als jullie desondanks nieuwsgierig zijn, laat dan Nasreddin Hoca de moeite nemen om het de wetenden en onwetenden te vertellen, opdat ik van deze zware last bevrijd mag zijn.
Ik weet dat jullie benieuwd zijn naar wie ik ben. Toen ik in het huis van Rooie Ali verbleef, was ik een ezelsveulen met mooie, grote ogen, dunne stevige benen en hele lange oren. Mijn moeder heette Grijze Ezel. Nog voordat ik geboren was, wist mijn moeder hoe ik ging heten: Kercan, een naam waar ik heel veel van hou.
Mijn moeder deed alles wat ze kon om mij groot te brengen. Ze gaf me te eten en te drinken. Ook zou ze me kleren hebben gegeven, als ik een mens was geweest. Mijn moeder was bereid om zich voor mij op te offeren.
Weten jullie dat de vaders bij ons geen functie hebben? Het is jammer, maar al de last komt op de schouders van de moeders terecht. Het vadergevoel is trouwens slecht ontwikkeld. Vaderschap is vrijblijvend. Hoe graag zou ik mijn vader willen kennen, al is het maar één keer om naast hem te mogen staan en met hem zij aan zij te knuffelen! Wat zou ik dan trots en vreugdevol met mijn staart zwaaien!
Natuurlijk had ik uit eerste hand, namelijk mijn vader, het balken moeten leren . Helaas! Een dode kan men niet weer terugbrengen.
Zoals ik al eerder heb aangegeven, lagen er in het dorp Kuyular aardig wat mooie herinneringen. Om heel eerlijk te zijn, onze eigenaar wist ons op waarde te schatten. Ik woonde tot mijn eerste levensjaar in dit dorp. Het was één dag voordat ik een jaar oud zou worden. Mijn moeder was een groot balkfeest voor mij aan het organiseren. We zouden na het balken naar een akker gaan om onze buiken vol te eten. We zouden zo een dag van het noodlot stelen.
Samen met mijn moeder waren we al grazend plannen aan het maken. We waren de gastenlijst aan het doornemen. Precies op dat moment zag één van de dorpsherders ons van verre en kwam recht op ons af. Met moeite pakte hij mijn moeder beet en alle spullen die hij bij zich had, laadde hij op mijn arme moeder. Hij leidde mijn moeder naar de schaapskudde. Wat een aftocht. Al mijn trappen om te verhinderen dat mijn moeder weggeleid werd, mocht niet baten. Het leek wel of zij wist wat haar te wachten stond. Ik deed alles om maar met haar mee te gaan. Die sadistische schaapsherder bekogelde me met een regen van stenen en joeg mij zo weg. Maar ik bewoog me heel behendig en kon de stenen ontwijken. Toen mijn moeder wegging, keek ze me met zeer verdrietige ogen indringend aan. Zoals bij een afscheid. Mijn hart kromp ineen. Ongewild bleef ik alleen achter.
Toen ik gisteren slecht nieuws kreeg, stortte mijn wereld in. Mijn moeder is die nacht door een wolf op de berg opgegeten en nu blijf ik in deze vergankelijke wereld alleen achter. Dagenlang rouwde en huilde ik om de allerliefste moeder van de hele wereld. Maar ik moest op mijn eigen benen leren staan. Ik moest nu overleven.
Het ergste, vond ik, was dat de dorpskinderen mij onheus bejegenden. Ze gooiden steeds stenen naar me en joegen me zo weg. Ook klommen ze met z’n drieën of vieren op mijn pas ontwikkelde rug. Het voelde aan alsof mijn rug door midden breken zou en het was niet om uit te houden. Ik leek wel een speeltje van de kinderen te zijn geworden, op wie zij hun sadistische gevoelens konden botvieren. Hun ouders zouden kunnen zeggen:
“Schat, laat dat, wat wil je toch van dat zielige, ouderloze beest?” Maar dat deden ze niet.
Volgens mij is de opvoeding het allerbelangrijkste. Wat dat betreft zal ik met respect aan mijn moeder denken. De volwassenen weten dat als je geen liefde voor dieren hebt, je ook geen liefde voor mensen kunt hebben. Daar ben ik het van harte mee eens. Maar deze mooie woorden vinden in de praktijk geen gehoor. Rooie Ali heeft me niet één keer aangesproken toen ik me onheus gedroeg. Daarom ben ik nog steeds een beetje boos op hem. Ik ben dan wel wees geworden, maar wij ezels hebben ook onze trots. Daarom heb ik nooit één keer mijn trots opzij gezet en tegen zijn deur getrapt.
Hoe dan ook, mijn moeder heeft heel veel werk verricht. Er werd niet eens gekeken of ik wel leefde, wat je uit respect voor mijn moeder zou mogen verwachten. Zo raakte ik een ideaal kwijt en hij zat tot over zijn oren in het werk. Hij heeft zeker geen ongelijk. Maar vergeet niet dat de smaak van bittere koffie je veertig jaar lang bij blijft. Wat dan te zeggen van al die vracht, het lijden en het verrichten van zoveel werk voor Rooie Ali?
Ik stond er helemaal alleen voor. Zoveel was duidelijk. Bovendien daalde het aantal ezels in dit dorp in sneltempo. Wij zijn in waarde gedaald.
Naar wat ik gehoord heb, ligt het ezelsparadijs in Merzifon. Ook heb ik gehoord dat in het dorp Camili, dat vijftien kilometer verderop ligt, men veel eerbied voor ezels heeft. In ieder geval is daar geen onderdrukking en marteling, zoals in het dorp Kuyular. Mijn einde zal van die van mijn moeder niet verschillen. Om deze reden begon ik plannen te maken om asiel aan te vragen in het dorp Camili.
Op een lentedag, toen alle kinderen van Kuyular nog sliepen, verliet ik geruisloos het dorp. De weg was lang en heuvelachtig. Het nadeel was dat ik jong en onervaren was. Na een uur te hebben gelopen, kwam ik in het naburige dorp Dalkiran aan. Ik kende de weg niet zo goed. In het hoogst gelegen gedeelte van het dorp vroeg ik aan de eerste de beste ezel de weg naar het dorp Camili. Het was een heel oude ezel die zelfs kaal aan het worden was. Hij richtte zijn kop op van de plek waar hij gulzig aan het grazen was en zijn ogen vertelden me dat hij me niet begreep. Hij keek me bijzonder naïef aan. Toen begreep ik dat ezels een andere taal spreken, afhankelijk van het dorp waar je bent. Daarom boog ik uit beleefdheid mijn kop en vroeg met hoge stem: “Camili, Camili”. Hij begreep wat ik bedoelde. Hij wees met zijn kop naar de weg en begon in zijn eigen dorpstaal te vertellen.
Ik begreep er geen snars van. Dat ik alsmaar rechtdoor moest zonder af te slaan, leidde ik af van hoe de oude ezel met z’n kop bewoog. Ik werd bevangen door een vrees. Welke taal zouden de ezels van het dorp Camili eigenlijk spreken? Hoe moet ik me verstaanbaar maken met de ezels aldaar?
Terwijl ik verder liep, probeerde ik mezelf te troosten. Ik ben jong, knap, intelligent en handig. Genoeg feedback dus. Er was geen reden om bang te zijn. Bovendien zou ik een nieuwe taal leren en mijzelf daarmee verrijken. Na een poosje liep ik aan een nogal diepe stroom voorbij en kwam ik in het tweede naburige dorp aan: Bektasli. Iets van een douane was er niet. Waarschijnlijk zouden hier dezelfde douanefaciliteiten gelden als die in de Europese Unie. Ik besloot om buiten dit dorp op een afgelegen plek uit te rusten. Ik ging liggen. Ik had nog ver te gaan en daarom wou ik niet al te veel tijd verspillen.
Toen ik het dorp Camili naderde, begon mijn hart tekeer te gaan. Zodra ik de grens over was, hoorde ik een heleboel ezels in de verte balken. Bij de dorsplaats balkten een heleboel ezels met hun kop naar boven gericht in een ezelstaal die ik niet kende. De leider van de ezels die flink uit de kluiten gewassen was, zag me aankomen. Hij stuurde zijn helper naar me toen die me daarop verwelkomde.
Hoe moest ik vertellen wat me bezig hield? Zoveel ezels van allerlei rassen, zij aan zij bij elkaar op één plek heb ik nog nooit eerder gezien. Ik was echt verbaasd.
Ze begrepen dat ik uit een ander dorp kwam en hun taal niet sprak. Ze lieten meteen een ezelstolk komen. De tolk sprak mijn ezels zoals ik die sprak en vertaalde mijn verhaal voor de gevormde asielcommissie letterlijk naar het ezels van het dorp Camili. Ik had een bondige, politieke verklaring voorbereid. Ik vertelde in detail over de martelingen die ik had ondergaan, hoe ezelsrechten met voeten werden getreden en over het onrecht. Een nogal oude ezel met lange witte manen zonder enige charisma stond mij als advocaat bij. Amnesty International for Donkeys en andere burgerlijke en maatschappelijke organisaties steunden me. Wat ben ik mijn moeder dankbaar voor het feit dat zij cultuur, politiek en maatschappij voor mijn opvoeding belangrijk vond!
Ze vonden mijn verklaring consequent. Niet veel later kreeg ik mijn verblijfsvergunning en werd een beveiligde muur waar ik me mocht ophouden, aan mij toegewezen. Ik was gelukkig!
Het taalprobleem bleef over. Ik moest zo snel mogelijk een inburgerings- en taalcursus gaan volgen. Daar ik de taal in korte tijd onder de knie kreeg, had ik weinig aanpassingsproblemen.
De meeste ezels waren zwervers. De armoede was overal zichtbaar, maar een goede harmonie overheerste. Ik leerde andere ezels kennen die ook gevlucht waren. Zij kwamen uit andere dorpen.
In het dorp was er een gebrek aan water.. Droogte overheerste. Als we in de berm of ergens in een uithoekje een hapje grap zagen, waren we koning te rijk. We leden geen honger, maar zo goed hadden we het nou ook weer niet, om eerlijk te zijn.
In vergelijking met het dorp Kuyular gaat het hier er democratischer aan toe.
Onderdrukking, martelingen en andere wreedheden komen hier niet voor. Ik ben nu al jaren in dit dorp. Ongeveer negenentwintig jaar. Het leven van een ezel is gemiddeld dertig jaar. In dat licht bezien komt mijn leven hier op aarde aan zijn eind. Het kan vandaag of morgen zo voorbij zijn.
Als ze het nu over mij hebben, noemen ze me ‘ouwe Merkep’. Als je wist hoe zeer dat aan mijn hart gaat! Ezels hebben niet altijd hun kop in een zak voer hangen. Ook zij kletsen wat af. Zelfs als een ezel zijn kop in een zak met hooi heeft gestopt, zal hij nog praten. En ze scheppen nog op ook! Hoe dan ook, eens was ik Kercan, de oogappel van mijn overleden lieve moeder.
Hier heb ik nogal sterke vriendschappen gesloten. Dit alles zal ik achter me laten. Zeker op dit ogenblik ben ik de oudste ezel. Mijn ogen zijn dof geworden en mijn benen trillen als de brug over de Bosporus. Verder zijn mijn mooie zijdeachtige haren uitgevallen.
Het allerpijnlijkste is hoe mensen ons ezels vernederen. De scheldpartijen en vernederingen kon ik niet verdragen. Dit had ik niet van mensen verwacht.
In het mooie naburige dorp Camili kon ik helemaal niet begrijpen hoe de mensen hier ons door het slijk haalden. U weet niet half wat wij ezels van Camili hebben meegemaakt. Ik vraag me af of die mensen zich niet met andere dingen zouden moeten bezighouden. Waarom worden wij zo veracht? Ik snap er niets van. Begrijpen jullie het?
Een dier is een dier, niet meer en niet minder. Waarom gebruikt de mens het woord ‘leeuw’ in een lofuiting of om zichzelf als groot en sterk af te schilderen en waarom wordt het woord ‘ezel’ als een belediging ervaren?
Volgens mij is dit een vreemd en ondoorgrondelijke dilemma, het meten met twee maten eigenlijk. Ik heb al aangegeven dat het me heel veel moeite kost om de mensen te begrijpen. Sommigen van jullie zullen me gelijk geven. Daarvoor mijn dank!
In de laatste dagen van mijn leven loop ik zo door het dorp al naar gelang de kracht die ik nog in me heb. Als jullie eens wisten hoe sterk de herinnering weer bij me naar boven komt bij het zien van de dorpsbewoners. Naast redelijk goede mensen heb je ook slechte mensen.
Met de kracht die ik nog heb, ging ik een uitstapje maken. Een uur eerder regende het nog sporadisch en dat deed het nog steeds. De kilte van de regen hing in de lucht. Aan de hemel gaf een regenboog kleur aan het dorp. Het begon achter de huizen van een wijk en steeg omhoog en daalde neer in het midden van het dorp in al die prachtige kleuren. Ik hou sinds mensenheugenis van regenbogen. Ze geven me altijd het gevoel van optimisme. Ze laten me zo maar trillen.
Zo voelde ik me goed en dit gevoel maakte plaats voor gevoelens van verwarring. Ik liep zo door het dorp en daar zag ik een lange, bebaarde figuur op me af komen. Ik voelde me direct slecht. Mensen weten wanneer ezels zich goed voelen. Deze man kwam me ergens bekend voor. Na even nagedacht te hebben schoot het me te binnen. Laat ik zijn naam maar niet noemen. Het zou een schande zijn en dan zou ik me als ezel twee keer aan dezelfde steen stoten!
Het was vijf jaar geleden, op een vrijdag namiddag. Mijn maag rammelde van de honger. Ik keek om me heen, maar er was geen sprietje gras of hooi te bekennen. Ik hield het niet uit. Ik ging een groene akker in die in de wind heen en weer bewoog en mijn mond deed wateren. Ik vulde mijn stevig knorrende maag.
Dit was de eerste maar ook de laatste keer dat ik een akker betrad. Ik liep verder de akker op en had mijn buik bijna rond gegeten toen een man met aanzien en toendertijd zonder baard in woede stenen ter grootte van mijn kop in mijn richting gooide. Het aanroepen van Allah ontbrak er nog aan!
Het leek wel alsof hij een vijandige kasteel belegerde. Ik dacht dat mijn hart door angst zou ophouden te kloppen. Ik probeerde me zo goed mogelijk rustig te houden, maar ik kon niet ontsnappen aan die onmenselijke regen van stenen. Echt, tientallen stenen waren het.
Dat ik die dag niet stierf, daar ben ik dankbaar voor. Overal op mijn rug, mijn kop en aan mijn beide zijden heb ik wonden en blauwe plekken. Het bloed vloeide rijkelijk. Tien minuten eerder had deze vrome man het vrijdagsgebed bijgewoond. Ik kon mezelf er niet van weerhouden om met mijn loop afkeurend te schudden en tegen hem te zeggen “O pelgrim!”
De volgende dag ging ik weer op stap. In de lucht vlogen duizenden kraanvogels druk krijsend in groepen in vorm van een ‘v’. Het zien van deze vogels in dergelijke vormen in dit seizoen is geen goed teken. Misschien vonden ze hun plek niet leuk. Eigenlijk was ik nieuwsgierig naar de reden van hun vertrek en waar ze naartoe vlogen. Wat zou het vliegen mooi zijn, dacht ik bij mezelf. Wij zijn, kortom, andere schepselen. Ik zou hen niet kunnen bereiken. Aan de andere kant, of ik het nou leuk vind of niet, zit ik hier al jaren vast. Natuurlijk had ik het slechter kunnen treffen.
Deze diepe gevoelens ervoer ik tijdens mijn uitje. Opeens verscheen een oude vrouw voor me. Ik had haar een heel lange tijd niet meer gezien. Ik had gehoord dat zij ziek was. Ik heb haar zelfs geen beterschap gewenst! Ik kon toch niet praten, maar ja, zo voelde ik het nu eenmaal. Zo te zien is ze beter geworden. Dat vond ik heel fijn.
Zodra ik haar zag, herkende ik haar. Hoe kon ik de diepte van haar ogen vergeten! Opnieuw ging ik jaren terug in de tijd. Toen ik met mijn ezelsvrienden verstoppertje aan het spelen was, raakte ik verstrikt in een stukje prikkeldraad. Altijd was ik de pechvogel van ons groepje. Mijn ezelsvrieden deden niets. Ik stond paf en wist niet wat ik moest doen. Bij toeval zag deze lieve vrouw me. Verdriet overmande haar en ze begon in weeklaag op haar knieën te slaan. Zij ging direct naar het dorp om hulp te halen en bevrijdde mij aldus van die vervelende prikkeldraad. Ik was aan alle kanten gewond en ik wou zo graag verlost zijn van de prikkeldraad. Hoe meer ik probeerde vrij te komen, hoe erger het werd.
Een week lang verbleef ik als gast in de stalen van deze eerbiedige vrouw met stralende ogen en een vriendelijk gezicht, alsof het hier al jaren een paradijs is. Zij verzorgde mijn wonden met een zalf gemaakt van eierzeep. Zoals het me niet ontbrak aan goede verzorging, zo ontbrak het me niet aan gerst en water. Voor haar heb ik geen enkele keer water gedragen. Een soort ondankbaarheid van mijn kant. Naar wat ik gehoord heb, is ze geen vrouw die veel bidt. Maar een hart vol liefde voor degenen die het nodig hebben.
Toen ik haar zag, keek ik haar lang aan met begrijpende ogen. Hoe zeer had ik haar willen bedanken en mijn dankbaarheid aan haar kenbaar willen maken. Zoals een mens dat zou doen, zou ik haar een bos bloemen geven. Geloof me, ook al had ik reuze honger, ik zou haar die bos bloemen brengen zonder ze op te eten. Ik ben wel een ezel, maar zo stom ben ik nou ook weer niet!
Al die gevoelens die in mijn hart leefden, probeerde ik uit alle macht via mijn ogen naar haar te seinen en uiteindelijk lukte het me. Zij herkende me en kwam naar me toe. Ze aaide mijn stoffige rug. Ze keek me met tedere ogen aan en glimlachte. Vraag niet hoe gelukkig ik hierdoor werd! Ik zwaaide dolgelukkig met mijn staart. Ik bewoog mijn kop op en neer. Ik wou uit vreugde gaan balken, maar ik kon me net op tijd inhouden. Een dergelijke onbeschoftheid is niet nodig. Ik hoefde niet in de oren van die lieve vrouw te tetteren. Ik weet dat ik een ezel ben, maar ik hoef me niet als een ezel te gedragen. Nog even en ik had een fout begaan.
Deze mens was mooi en eerbiedig. Laat zij een voorbeeld zijn. Kijk, o wereld, er zijn wel degelijk zulke mensen. Ze bestaan. Er wordt gezegd dat deze goede mensen zich nog steeds blijven vernederen. Was hun aantal maar hoog! Of zou hun aantal met het verstrijken van de tijd minder worden?
Zo heb ik nog honderden herinneringen. Ik weet niet of ik ze allemaal moet noemen. Tussen deze herinneringen zijn er die van de tragische liefde en het niet samen zijn van geliefden. die mij het meeste verdriet doen. Ik heb tientallen jongeren gekend die smoorverliefd op elkaar waren, maar die nooit samen konden zijn. Als ik ze in het dorp diepongelukkig zie rondlopen, dan breekt het mijn hart. Dan voel ik een intense boosheid. Maar wat kan ik eraan doen? Het moet erg moeilijk zijn om van iemand te houden en niet samen kunnen zijn met hem of haar.
Ik heb dit niet zo meegemaakt. Ik weet dat er mensen zijn die ervaren hebben hoe moeilijk en zwaar het is. Ik heb medelijden met jongeren die deze pijn ervaren. Een heleboel onzinnige redenen zoals gebruik, gewoonte, economische ongelijkheid, familieverschillen en dergelijke vormen onoverkomelijk hindernissen voor verliefde jongeren. Ik kan me geen grotere onrecht voorstellen. Ze zeggen toch dat je niet tussen geliefden moet komen. Doet men het toch, dan zal dat pijnlijk zijn. Daar men nu eenmaal hier op aarde is, worden geliefden veroordeeld tot lijden en hun harten met een bijl doormidden gekliefd. Was het maar zo dat het niet bij elkaar zijn, die voor mensen nog erger is als de dood zelf, niet bestond. Geliefden die gedoemd zijn om apart van elkaar te leven en zo vergiftigd worden, staan in mijn geheugen gegriefd. Kijk naar wat de mensen elkaar aandoen. Het is ongepast. Wat kan ik zeggen? Het is jammer, heel erg jammer zelfs!
De laatste tijd worden onzinnige dingen over ons arme ezels gezegd. Een religieuze man heeft een stelling over ezels geponeerd. Volgens hem balken ezels als zij de duivel zien. Zijn we nu duiveldetectors of ezels? Hoe komt hij daarbij? Kijk maar eens naar de ezels in het dorp Camili. Daar zijn honderden ezels en voor zover ik weet balken zij overdag en ’s nachts zonder te worden gehoord. Wat heeft de duivel dan vier en twintig uur per dag hier te zoeken? Tot op de dag van vandaag heb ik geen duivel gezien. Waarom zou ik balken als ik hem zie? Wat kan mij het schelen! Laat de duivel ergens anders tevoorschijn komen! Laat God hem zijn verdiende loon geven! Als ik dan ga balken, zegt men dan dat de duivel er is en arresteren ze hem dan en zetten ze hem achter slot en grendel? Waar slaat die stelling op?
Wij ezels balken niet als we de duivel zien, maar als wij onze geliefden zien. Wij brengen hen een serenade, aria na aria. Het heeft het karakter van een musical en wij doen het om onze geliefden het hof te maken.
Dezelfde religieuze man zegt van hanen dat ze kraaien als ze een engel zien. Daar hanen slechts ’s morgens kraaien. verschijnen de engelen dan maar één keer per dag?
Ik ben een jaar ouder en wijzer geworden. Wee deze wereld! De mensen zeggen soms zulke onlogische dingen en ik kan er met mijn ezelspet niet bij. Waarom besteden ze toch zoveel tijd aan ons?
“Als je een ezel een zadel van goud opzadelt, dan blijft die ezel een ezel”. Natuurlijk is een ezel een ezel. Wie zou iets anders willen zijn? Je afkomst verloochenen is trouwens niet toegestaan, toch? Het is eigenlijk allemaal lariekoek. Welke moedige ezel heeft tot op de dag van vandaag een zadel van goud opgezadeld gekregen? Ik wil hier eigenlijk niet over praten. Het zijn allemaal beloften, maar in feite zijn het leugens die nog langer zijn dan mijn staart. Als je zo nodig moet, zadel die gouden zadel dan op en zeg wat je te zeggen heb. Op zijn minst worden we overal bekend als de ezel met de gouden zadel en zullen alle wezens ons groeten. Kom maar op!
Moppen over ons ezels zijn talrijk en ze worden verteld. Vooral die van Nasreddin Hoca en zijn ezel. Kom op, man, vertel hem nou, want de mensen zijn niet te houden. Misschien kennen jullie hem al, maar vergeef me als ik hem nog een keer vertel! Hoewel ik boos word om moppen die over ezels gaan, vind ik deze Nasreddin Hoca mop best leuk en het gaat als volgt:
“Toen de hoca met zijn ezel op een dag ergens naar toe ging, zag de ezel op een gegeven moment een hoopje poep van een ander ezel op de weg liggen. Elke keer dat de ezel een hoopje poep zag, bleef hij staan om eraan te ruiken,
De hoca nam daarop een zak in zijn hand en vulde die met de hopen poepe waaraan zijn ezel rook. Na ’s avonds thuis te zijn gekomen, zette de hoca de zak met poep zijn ezel voor in plaats van een zak met voer.
De ezel was stomverbaasd en weigerde te eten. De hoca zei:
Nou zeg, wezen, ik heb jouw voorkeur, datgene wat je wilde, voor je verzameld!” De poep had de voorkeur van zijn ezel.
Of het een goede zaak is of niet, ik ben nu al dertig jaar in het dorp Camili en dat is mijn voorkeur. Hoe dan ook, mijn leven heb ik hier doorgebracht. Ik moet eigenlijk niet zo klagen. Mijn beperkte aantal levensdagen zijn bijna voorbij. Ik ben Kercan, wiens kaarsenpit opgebrand is, wiens vet verbruikt is. Zo is Kercan gekomen en zo gaat hij. Moge het de achterblijvers goed gaan. Ik hoop dat mijn lijden hen bespaard zal blijven.
Als er rechtvaardigheid in deze wereld zou bestaan, zouden machines de ladingen dragen. Ook zou men dan ons niet met een prikstok voortdurend in onze nek prikken, opdat we dan met vracht en al sneller zouden gaan, zoals bij een auto wanneer je de gaspedaal intrapt. We zouden ook niet worden bekogeld met stenen ter grootte van onze kop omdat we een beetje van de akker hebben gegeten. Wat de mensen betreft, laat men in een moderne wereld leven waar geliefden altijd samen gelukkig kunnen zijn. Dit is mijn enige wens. Ik hoop dat de mensen de slechte ontwikkelingen in een richting weten om te buigen die voor hen geschikt zal zijn.
De voorkeur van Rooie Ali en zijn familie was om de een of andere reden vier en twintig uur per dag werken. Aangezien het leven heel vaak uit een scala aan voorkeuren bestaat, dienen we bij het maken van onze voorkeuren onze emoties te onderkennen. Trouwens, is het niet zo dat de richting in ons leven van voorbijgaande aard bepaald wordt door onze voorkeuren, of we nu mens of dier zijn? Met de hoop dat jullie Kercan “Ouwe Merkep - Ezel” zijn betweterigheid niet kwalijk zullen nemen.
Aydın Yılmaz aydinhecibi@hotmail.com
Amsterdam, 24 januari 2006
Vertaald door: Peter van Dijk

Hiç yorum yok:

Yorum Gönder

KORKU

      KORKU   “Elimde değil Olric! Ne efendimiz? Elleri Olric elleri…”   Oğuz Atay - Tutunamayanlar   Fırtınalı bir denizin da...